In deze geschiedenis vinden we David die Mefiboseth genade verleend ter wille van Jonathan. Ondanks zijn lichamelijke handicap en zijn afkomst uit het vijandelijke kamp behandelt David hem als een eigen zoon.
We vinden hier een geschiedenis die duidelijk de boodschap van het evangelie verkondigt; hoe God om wille van Zijn Zoon vijandige zondaren genade schenkt en hen de hoogste plaats biedt.
De tekstgedeelten voor deze prediking zijn de profetie van Zacharia in Luc.1, de profetie over het geboren Kind in Jes.9 en de belofte van de Erfgenaam van de troon van David in 2Sa.7. In deze gedeelten vinden we een van de redenen voor de komst van de Heer Jezus op aarde. Bovenal vinden we er de verwachting van en voor het Joodse volk. Zijn eerste komst is een belofte voor Zijn wederkomst.
2Sam.5:8; 9:11,13; Ef.1:3-7 Hoewel David een hekel aan blinden en kreupelen had bewees hij goedertierenheid aan de kreupele Mefiboseth vanwege Jonathan. Hij mocht aan zijn tafel eten en Mefiboseth werd zelfs behandeld als een eigen zoon. Op dezelfde wijze worden ook wij als zonen van God behandeld door onze hemelse Vader ter wille van Gods Zoon, onze Heer. Ook wij worden als zonen aangesteld hoewel wij van nature kreupel en blind zijn. Deze kreupelheid en blindheid is echter door en in de Heer Jezus weggenomen. God ziet ons aan in Zijn Zoon en geeft ons met Hem alles wat Hij ook aan Zijn Zoon heeft geschonken.
Naar aanleiding van de vorige spreker wil ik nog iets verder ingaan op het "God zien" door Mozes en Elia. De Schrift zegt dat God onzichtbaar is en dat geen mens ooit God gezien heeft. Maar wat zagen zij dan? En hier vinden we het wonder van de verschijningen van God, namelijk Hij die het (uitgedrukte) Beeld van de onzichtbare God is, Hij, het Woord, de Engel van de HEER, Die Zich verschillende keren, onder meerdere Namen, in het oude testament betoont, die later wanneer Hij vlees en bloed aanneemt, de Verlosser van de Mens wordt. Het is Niets en Niemand anders dan de Zoon van God die wij nu kennen als Jezus van Nazareth, van eeuwigheid God en tot in alle eeuwigheid mens geworden.
2 Kor. 12 vs 7 t/m 10