Alle downloads
Aantal downloads: 556
Bestanden:

In deze hoofdstukken gaat Paulus in op de vraag wat nu de bijzondere roeping van Israël nog betekent als we zien dat de "zaligheid tot de heidenen gezonden" is. Houdt die roeping nu op? Nee, zegt Paulus. God zal tot Zijn doel komen. Hij laat dan eerst zien dat God Israël uitverkoren heeft als volk. Dat Hij anderen (bijv. Farao) gebruikt heeft om Zijn volk Zijn macht en grootheid te laten zien. Maar ook laat hij zien dat op individueel niveau de zegeningen en zaligheid alleen bij de gelovige terechtkomt. En daar stuiten we op een probleem van Israël als volk. Als volk verwierpen zij de beloofde Messias en kunnen daardoor niet gerechtvaardigd worden. Hij was Gods enige weg tot rechtvaardiging. En de heidenen die daar helemaal niet naar zochten hebben door geloof gewoon deel gekregen aan Gods rechtvaardiging. En omdat het volk Israël als volk het evangelie in Handelingen verwierp zijn zij op dit moment niet Gods volk maar zijn zij op hetzelfde niveau gekomen als ieder ander volk. Slecht individuen koemn tot geloof en worden aan de gemeente toegevoegd. Hoe Gods plan met dit volk verder gaat zullen we zien in Rom.11.

Na Gods verkiezing van Israël te hebben besproken in H.9 heeft de apostel ons in H.10 laten zien dat Israël haar Messias verworpen heeft en dat God haar haar privileges heeft afgenomen. Hieruit zou men de conclusie kunnen trekken dat Israël als volk heeft afgedaan. Maar niets is verder naast de waarheid. Het feit dat het volk een andere rol heeft gekregen wil helemaal niet zeggen dat de individuele nakomeling van Abraham, Izak en Jakob afgedaan heeft voor God, maar evenmin dat Israëls rol permanent voorbij is. Paulus laat hier zien dat juist die verwerping een grote rol in Gods historisch heilshandelen heeft en Hij die ten goede gebruikt. Maar evengoed zal God al Zijn beloften aan Israël in de toekomst vervullen. De heidenen, die in zekere zin de plaats van Israël hebben ingenomen, waarschuwt hij echter dat zij niet arrogant zouden neerzien op Israël maar juist in ontferming over hen bewogen zouden behoren te zijn, hetgeen helaas alles behalve het geval is.

In het laatste hoofdstuk van de brief zien we het hart van de apostel voor allen die zich ten dienste stellen van het evangelie en in de gemeente. Allen, ongeacht afkomst of sekse, zijn hierin gewaardeerd. Dit bewerkt vrede en onderlinge liefde. Maar ook is er de waarschuwing tegen hen die verdeeldheid tegen de Bijbelse leer zaaien. Geprezen zij de alleen wijze God voor het vredesevangelie van Zijn Zoon.